Egypte, zomer 1989. Overdag helse temperaturen boven de 40 graden. Elk zwembad, hoe klein ook, was welkom. Ik herinner me een bijzondere rit per taxi vanuit Aswan naar Abu Simbel. Een rechte weg door de woestijn, ’s nachts rijden én een Egyptische taxichauffeur - als ik ooit het gevoel heb gehad dat laagvliegen mogelijk is… Een extra reden waarom deze rit in m’n geheugen gegrifd staat, is dat er die nacht sprake was van een maansverduistering. Dat maakte de tocht naar Abu Simbel in het zuiden van Egypte (tegen de Soedanese grens aan) nog meer bijzonder, bijna sinister. Doel van de tocht was de beroemde tempel van Abu Simbel. Abu Simbel is een enorm in de rotsen uitgehouwen tempelcomplex, waar Ramses II en zijn echtgenote Nefertari in gelijke grootte zijn afgebeeld. Meestal waren de beelden van echtgenotes, hoe geliefd ook, kleiner dan de beelden van de farao zelf. Uit m’n dagboek: ‘05.15 uur. In ’t donker met zaklampen aan op zoek naar de beelden en de tempel. We konden de heuvel onderscheiden en enigszins een pad. Heel mysterieus om daar met z’n zevenen in ’t donker te lopen speuren. De vervolmaking van het mysterieuze verscheen opeens in het licht van de zaklampen: de beelden van de tempel’. De zonsopkomst maakten we mee vanaf een heuvel tegenover de ingang van de tempel. Badend in een zacht rose, daarna warm geel/oranje ochtendlicht kwam de tempel uit de duisternis te voorschijn. Het verhaal van deze tempel is bijzonder. Niet alleen de geschiedkundige achtergrond, maar ook het feit dat deze tempel in de jaren ’60 werd bedreigd door het al maar stijgende water...